Een sprookje uit India
De Boeddha en de bedelaar.
Lang geleden woonde er in een stad een bedelaar. De stad had een open rioolstelsel, waarover bruggen en bruggetjes gemaakt waren. Als het niet regende, de zonnestralen snel het water en pis verdampten verandereden de open riolen al snel in stinkende putten waarvan de inhoud gebruikt werd als bouwmateriaal. Onder één van de bruggen woonde in een zelf gegraven nis (holte) een bedelaar. Overdag ging hij op pad om zijn kostje bij elkaar te scharrelen. Soms werd hij weggejaagd, bijna iedere avond kwam hij terug en verdween in “zijn hol”. Soms als hij gegeten had, en er iets over was, verstopte hij dit achter zijn slaapplaats, op een vast plekje.
Al een tijdje gebeurde er iets uitzonderlijks; s ’morgens als hij wakker werd, was het verstopte eten weg, verdwenen. Niets had hij daarvan gemerkt, al slapend tegen de bergplaats. Iemand had het weggenomen zonder hem aan te raken. Dit kon niet, dacht hij. Het begon hem te storen. Als in een soort psychose kon hij nergens anders aan denken en besloot wakker te blijven. In het midden van de nacht zag hij een stukje brood bewegen. Het stukje had hij klaargelegd daar waar hij het in de gaten kon houden. Onder het bewegende stukje zag hij vier kleine pootjes, die zichzelf en het brood zonder enig geluid meenam. Hij ontdekte een snuitje met snorharen. “Wat ben jij aan het doen ”vroeg de bedelaar. “Heb jij zo veel honger dat jij steelt.” “Nee, ”zei het muisje, “ík handel in opdracht” “Van wie kreeg jij die opdracht?” “weet ik niet, een heel aardige man, vroeg mij; wil je iets voor mij doen?” “Ik zei ja voor ik wist wat hij wilde vragen.” “De man vroeg mij, “wil je elke nacht het eten van de bedelaar weghalen?” Ik antwoordde, “dat kan ik toch niet doen, hij heeft al zo weinig.” “Vertrouw en geloof mij. Jij denkt dat je hem iets afneemt. Uiteindelijk zal blijken, dat het ware geschenk voor hem daardoor zal ontstaan”. “Daarom steel ik uw brood ”zei de muis. “Daar wordt u beter van”. De bedelaar moest er hard om lachen en dacht dagenlang na over dit mysterie. De muis liet zich niet meer zien. Hij had zoals hij zei, zijn missie volbracht.
Op een dag hoorde hij spreken over de Boeddha, die een tijd ging wonen in een klooster op ongeveer 30 dagreizen van waar hij woonde. Iedereen mocht hem vragen stellen. Dit is mijn kans dacht de bedelaar, voor wie het muizen mysterie vast in zijn hoofd was gaan zitten. Hij besloot op reis te gaan. Dat het een barre tocht zou worden begreep hij. Zijn verlangen was groter dan zijn angst. Zijn vraag zou zijn, “Hoe kan ik er beter van worden als er iemand iets van mij steelt? ” Hij bond zijn schamele bezittingen in een kleed, bond het op zijn rug en ging op pad. Na ongeveer een week bereikte hij volledig uitgeput, een klein huisje. Hij klopte voorzichtig op de gammele deur. Er werd opengedaan door een grote man die na hem goed bekeken te hebben zei, “Waar ben jij naar op weg”? “Naar de Boeddha”. “Wat wil jij van de Boeddha”? “Ík wil hem een vraag stellen”. “Kom binnen, je zal wel honger hebben”. Dankbaar ging de bedelaar naar binnen. At het eten op dat hij kreeg en vertelde zijn verhaal. De boer zei; “Blijf een paar dagen, dan kun je op krachten komen. Voor je weggaat ga ik je een vraag stellen, waarvan ik graag wil dat je die aan de Boeddha gaat stellen”. “Zal ik doen” en hij kroop dankbaar onder de hem aangeboden dekens. Na een week was hij aangesterkt en het levende skelet werd de sterke man die hij eens geweest was. Dankbaar was hij. Opgenomen in het kleine gezin. Er werd goed voor hem gezorgd, door de vrouw en de dochter. Vreemd was het dat zij niet spraken. Door het niet spreken ontstond wel een bijzondere binding die hij nog nooit had gevoeld. In het huis was een levensenergie aanwezig die alleen te omschrijven was als onbaatzuchtige liefde. Dit mede, door het weinige dat zij bezaten op een natuurlijke wijze met hem te delen. Zij hadden een energieveld om zich heen dat hem als een natuurlijke aantrekking overviel en hem met hen liet samenvallen. Na een week vol liefde, rust en goede voeding was hij klaar om verder te trekken. In de avond voor het slapen gaan vertelde hij de boer klaar te zijn verder te trekken. Hij vroeg “Wat is je vraag aan de Boeddha?” De boer nam hem mee naar buiten. Daar zei hij ”Vroeger leefde en lachte dit huis. Toen mijn dochter geboren werd, waren wij ontzettend blij. Wat we ook probeerden en voordeden zij heeft nooit gesproken. Vanwege dit verdriet zegt mijn vrouw ook nauwelijks nog iets. Ik wil graag dat je de Boeddha vraagt, of en wanneer mijn dochter ooit nog zal spreken.” De bedelaar had geen enkele aanname of mening en zei alleen. “Dat beloof ik. Dit ga ik vragen, en zal het je laten weten.”
De volgende dag vertrok de bedelaar. Nam afscheid. Alles in stilzwijgen. Na een lange tocht bereikte hij een brede rivier. Hij keek en liep rond en ontdekte geen enkele doorwaadbare plaats. Besluiteloos en teleurgesteld ging hij aan de oever zitten met zijn voeten aan de waterkant. Zou hij de Boeddha ooit zijn vraag en die van de boer kunnen stellen? Hij keek naar het water en plots ontdekte hij iets dat hij nog nooit had gezien of wist van het bestaan. Het was een reusachtige schildpad. De schildpad naderde voorzichtig, stak zijn kop met daarop de kralende oogjes boven het water uit en vroeg; “Wat doe jij hier?” “Ik wil graag naar de overkant”. “Wat ga je daar doen?” “Ik ben op weg naar de boeddha om hem een paar vragen te stellen”. Hij vertelde zijn verhaal aan de schildpad waarop deze zei; “Ik breng je naar de overkant op mijn schild, als jij namens mij ook iets aan de Boeddha wil vragen”. Dat is goed antwoorde de bedelaar en stapte op de rug van de schildpad. Aan de overkant gekomen zei de schildpad; “Vraag de Boeddha of hij mij in een draak wil veranderen. Volgens onze cultuur is een draak een wezen dat altijd kan veranderen. Vliegen, zwemmen, lopen en in diverse dimensies tegelijk kan zijn.” “Ik snap hier niets van zei de bedelaar, maar ik zal het vragen.” “Dat beloof ik.” Hij liep vele dagen tot hij aan de voet van hoge bergen kwam en weer kon hij niet verder. Ging zitten op een rots. Kijkend naar sneeuw en ijs liet hij zijn hoofd hangen. “Wat doe jij hier hoorde hij.” “Ik wil naar de andere kant van de bergen” zei hij, en zag een rare man met een hoed met daarop een flonkerende steen, een lange mantel aan en een toverstaf in zijn hand.
“Waarom wil jij naar de andere kant van de bergen?” Vroeg de man. “Ik wil naar de Boeddha om hem een vraag te stellen.” Hij vertelde de tovenaar zijn verhaal. De tovenaar keek hem strak aan en zei; “Ik ga je naar de andere kant van de bergen brengen als je de Boeddha ook mijn vraag wilt stellen. ”Nadat de bedelaar ja had gezegd, pakte de tovenaar hem bij de hand. Met zijn toverstaf in de andere hand zwaaide hij naar de hemel sprak zijn wens uit. Beiden werden zij opgetild en vlogen als vogels over de bergen. Daar aangekomen zette de tovenaar hem voorzichtig op de grond. Mijn vraag aan de Boeddha zei de tovenaar is. “Mij te laten sterven en rust vinden.” Al meer dan negenhonderd jaar loop ik hier rond en vertoon mijn kunsten. Ik ben zo moe.” De bedelaar beloofde opnieuw de vraag aan de Boeddha door te geven en vervolgde zijn pad. Na een tiental dagen zag hij tegen een bergwand het klooster. Toen hij dicht bij kwam bleek er voor de poort een rij mensen te staan. Hij sloot zicht bij hen aan. Telkens werden er enkele binnengelaten. De anderen kregen water en brood aangereikt van de monniken. Toen hij na drie dagen wachten werd binnengelaten zei een monnik hem, De Boeddha is erg moe, je mag maar drie vragen stellen. Heel even was hij in vertwijfeling. Drie vragen slechts, ik heb er vier. Welke vraag moet ik achterwege laten? Toen hij eenmaal toegelaten werd en deelgenoot werd gemaakt van de grote liefde en levensenergie die de Boeddha uitstraalde, wist hij welke vraag hij niet zou stellen; die van zichzelf. Op de vraag van de boer, was het antwoord; “Zeg de boer; zich over te geven, het leven te aanvaarden zoals het is. Als hij bereid is dit te doen, en niet eerder zal zijn dochter als de juiste man voor haar langskomt gaan spreken.” Op de vraag van de schildpad, was het antwoord; “Zeg de schildpad dat hij bereid moet zijn huis af te leggen met daarin de zijn leven lang verzamelde edelstenen. Als hij daartoe bereid is, zal pas dan en niet eerder zijn wens in vervulling gaan.” Op de vraag van de tovenaar, was het antwoord; “Als de tovenaar zijn kleed, staf en alles wat hem gemaakt heeft tot wie hij in eigen beleving is, waarmee hij zich geïdentificeerd heeft af legt, dan pas zal hij echt vrij zijn en in volledige vrijheid kunnen sterven.” De bedelaar bedankte de Boeddha en begon aan zijn lange terugreis.
Aangekomen aan de voet van de bergen wachtte daar de tovenaar, die vroeg, “Heb je mijn vraag gesteld?” “Ja zei de bedelaar.” Hij vertelde wat de Boeddha hem gezegd had. De tovenaar ontkleedde zich, legde voorzichtig zijn mantel en hoed op de rotsen met daarop zijn toverstaf en staarde naar de hemel. In een oogwenk werd hij omgeven door mist en verdween in de hemel, de bedelaar beduusd achter latend. Nu zit ik hier dacht de bedelaar, nog steeds aan de verkeerde kant van de bergen, keek naar de toverstaf en lachte. Hij pakte de spullen van de rots en deed deze bij zijn eigen spullen op zijn rug. Pakte de toverstaf als hij de tovenaar had zien doen, werd opgetild en vloog over de bergen naar de andere kant. Daar ging hij op weg naar de rivier. Weer na veel dagen zwoegen en ploeteren bereikte hij de plaats waar de schildpad hem had neergezet. Hij ging aan de kant zitten, hoefde niet lang te wachten, de schildpad kroop langzaam op de kant en vroeg; Ben je geweest? Heb je de Boeddha gezien? Heb je het gevraagd?” Ja zei de bedelaar” Hij vertelde het antwoord van de Boeddha. Waarop de schildpad zijn schild aflegde en er honderden edelstenen over de grond rolden. “Alle stenen zijn nu van jou, doe er mooie dingen mee. Dingen naar je hart.” Hij keek naar zijn huis, zijn schild, wat hem altijd beschermd had, en verdween in een mist. Daaruit kwam een machtige draak tevoorschijn die zijn vleugels uitsloeg en vuur uitbrakend over de rivier verdween. De bedelaar raapte alle stenen op en stopte ze in zijn bepakking. In de volgende stad aangekomen ruilde hij er een paar, voor mooie kleding, een bad en een paard. Als een uiterlijk nieuw mens vervolgde hij zijn weg. Ondertussen denkend hoeveel hij had ontvangen doordat een muis zijn brood had gestolen. Dit was het geheim dat hij had ontdekt. De enige manier om te ontvangen is door te geven. Hij voelde diep in zich zelf, en besefte ook innerlijk een nieuw mens te zijn geworden. Duizelig van geluk klom hij op het paard. Bij het land van de boer aangekomen zag hij de man aan het werk op het land. Hij vertelde wat de Boeddha had gezegd. “Ik herkende je niet, kom snel mee naar huis.”
Achter de deur stond zijn dochter, die hem aankeek en haar eerste woorden sprak;
“Papa, wie is deze man?”